zaterdag 20 december 2008

De Europese Unie: hoe meer talen, hoe meer Engels

Commentaar op wetenschappelijk artikel;
Words of the world: the global language system. The European Union: the more languages, the more English (Abram de Swaan, 2001)

De Europese Unie: hoe meer talen, hoe meer Engels

Dit commentaar belicht Abram de Swaan’s casestudy over de taalconstellatie van de Europese Unie, met als doel inzicht te krijgen in de relatie tussen taal, daaraan gerelateerde macht en de taaltoekomst op Europees vlak.

De Swaan argumenteert dat de Europese taalconstellatie zich realiseert op vier scharniervlakken, respectievelijk twee civiele en twee institutionele. Onderzoek omtrent de taalevolutie op deze vlakken door middel van toekenning van een Q-waarde per taal, de communicatiewaarde van een taal binnen de constellatie, stelt De Swaan in staat de algemene Europese taalevolutie en haar toekomst te schetsen.

Het eerste vlak betreft taalunificatie in de nationale constellatie van de lidstaten. Al in het Europa van de late negentiende eeuw was de staatstaal het belangrijkste symbool van nationale identiteit geworden. Deze evolutie is typische voor de Europese landen en wortelt zich diep in haar geschiedenis en instellingen, in tegenstelling tot elders in de wereld waar meertalige maatschappijen de norm zijn. Gevolg is de bekende taalrivaliteit binnen de EU die zich reflecteert in haar taalconstellatie, waarin niet het opgeven van een taal ten voordele van een eenheidstaal maar eerder het opnemen van nieuwe talen in de unie centraal staat. Concreet werkt deze situatie een vorm van diglossie in de hand, een evenwicht tussen twee talen functionerend in verschillende domeinen binnen dezelfde maatschappij; een taal voor internationale communicatie, nu het Engels, en een taal voor de nationale beslommeringen van de eigen staat. Zolang de staat de eigen taal ondersteunt, blijft deze balans in evenwicht.

Een tweede vlak in de taalconstellatie van civiel Europa handelt over de transnationale communicatie tussen de Europese burgers. Hier voldoet het te vermelden dat het Engels, met als eerste achtervolgers het steeds meer achterop hinkende Duits en Frans, de facto de verbindingstaal van de Europese Unie is. De huidige Europese trends in het middelbare onderwijs, het lesgeven in het Engels en de introductie van meer lidstaten tot de EU vergroten de heersende communicatiewaarde van het Engels nog meer. Engels, Duits en Frans blijven in de nabije toekomst de lingua francas in de EU, gesproken in respectievelijk heel de Unie, het zuiden en het oosten. Dan volgend Italiaans, Spaans en Nederlands, gesproken tussen buurlanden onderling. De andere talen hebben in het huidige en toekomstige Europa geen betekenis buiten hun landsgrenzen.

Als eerste luik van de institutionele vlakken beschrijft de Swaan publiekelijk of formeel Europa. Deze term heeft betrekking op de formele instellingen van de Unie, bijvoorbeeld het Europese Parlement. Formeel worden de talen van alle lidstaten gelijk behandeld. Dit omwille van het principe dat fundamentele gelijkheid tussen landen ook fundamentele gelijkheid van hun taal, lees identiteit, inhoudt en omwille van het fundamentele democratische principe dat alle wetgeving dient te worden weergegeven in de taal van het betrokken land. Deze basisprincipes maken dat de EU het principe van taalgelijkheid waarschijnlijk nooit zal laten varen, temeer omdat geen enkele lidstaat zijn taal wil opgeven en omdat een voorstel voor meertaligheid het bij stemming altijd zal winnen van een voorstel voor een eenheidstaal. In de praktijk zijn de talen met de hoogste communicatiewaarde voor dit institutionele vlak het Engels en het Frans; drie vierde van de Europese parlementariërs sprak in 1991 een van deze twee talen.

Het tweede institutionele vlak betreft de Europese bureaucratie, de informele communicatie in de instellingen van de Unie. Feit is dat Europa maar twee werktalen heeft, het Engels en het Frans. Duitsland probeert al geruime tijd de derde werktaal van de unie te worden, maar de Commissie heeft tot nog toe geen oor naar die vraag. Hoewel de Unie slechts een taal per lidstaat officieel erkent voor communicatie met haar lidstaten, is het grootste argument tegen haar meertalige regime ongetwijfeld de financiële kost. Vertalen en tolken voor de Commissie alleen kost de EU tot dertig procent van haar interne budget (ec.eurobarometer.eu, geraadpleegd op 16-12-’08).

De Swaan besluit met te stellen dat het Europese taaldebat wordt beheerst door het dilemma tussen behoud van meertaligheid als principe en verbetering van interne communicatie in de Unie. De som van de vier vlakken in de Europese taalconstellatie schetst een complexe dynamiek die leidt tot diglossie, een ongemakkelijk evenwicht tussen de taal van de lidstaat en de lingua franca van Europa, het Engels. Het grootste verschil tussen de Europese Unie en andere taalconstellaties in de wereld is zonder twijfel de bescherming die officiële talen van de lidstaten genieten binnen het systeem, al blijft het succes van het Engels in de wereld een duidelijke bedreiging voor het evenwicht.

Taal, zoals hierboven vermeld, hangt nauw samen met een nationale of etnische identiteit – het hele culturele patrimonium van een groep is in wezen een ‘vaste vorm’ van taal. Het beheersen van de taal van een groep verschaft het individu mogelijkheden om zichzelf te verwezenlijken binnen die groep en voordeel te genieten van dat cultureel patrimonium. Daar zit dan ook het addertje onder het gras. Het gevaar van uniformiteit, in de context van de huidige globalisatie, nation-building, en soortgelijke processen zit niet in adoptie van een taal an sich, maar in de machtsrelaties aanwezig in de constellatie waarin de adoptietaal heersend is. De adoptie van het Engels gaat samen met de adoptie van bepaalde normen, modellen en standaards (Taalwetenschap, Lessius Hogeschool, 2003).

De Europese Unie evolueert mee met de wereld richting diglossie met het Engels als hyperlinking -wereldtaal, maar haar unieke situatie stelt haar in staat de nationale eigenheid, taal en intrinsiek identiteit, te beschermen en te koesteren. Haar slagkracht zit in het moeilijke evenwicht tussen het Engels als lingua franca en de nationale talen als hoeders van de culturele patrimonia van haar lidstaten. Een bevoorrechte situatie waarin de Europese burgers aansluiting kunnen vinden in het overkoepelende werelddiscours en het daaraan gerelateerde machtsspel, en waarin ze net zo makkelijk kunnen teruggrijpen naar de nationale wereldbeleving en de daar aanwezige kansen, waarden en normen.

Geen opmerkingen: