dinsdag 30 december 2008
English as a global lingua franca?
In dit artikel stelt Kemper zich enkele vragen over de positie van het Engels en bedient zich voor haar antwoorden van theorieën van de linguïsten David Crystal en Alastair Pennycook.
In een nogal abstract eerste deel vraagt Kemper zich af wat een taal tot een ‘wereldtaal’ kan maken. Volgens Crystal kan een taal globale status verwerven wanneer ze een speciale rol ontwikkelt die wordt erkend in alle staten. Ook in landen waar de betreffende taal niet als moedertaal wordt gesproken, moet de ‘wereldtaal’ een speciale plaats krijgen binnen de gemeenschap. Historische, politieke, commerciële, culturele en technologische factoren spelen mee. Volgens Crystal is het in essentie gewoon een kwestie van macht: de politieke, economische en militaire macht van een taal bepalen of een taal het tot ‘wereldtaal’ zou kunnen schoppen.
De tweede vraag van Kemper is al iets concreter: waarom zou precies het Engels de bevoorrechte positie van ‘wereldtaal’ hebben? Haar antwoord: het Engels heeft haar uitzonderlijke positie ten eerste aan historische, ten tweede aan sociale en culturele factoren te danken. ‘The British Empire’ veroverde de wereld tijdens de kolonisatieperiode en liet daarbij de Engelse taal op elk continent achter. Verder is ook het Engels dé voertaal in de entertainmentindustrie, de geneeskunde, de wetenschap, de computertechnologie en last but not least het internet. Pennycook voegt er nog aan toe dat de verspreiding van het Engels als ‘natural, neutral and beneficial’ wordt beschouwd. Hij gaat verder: ‘It is seen as neutral because it is assumed that once English has in some sense become detached from its original contexts [particularly England and America], it is now a neutral and transparent medium of communication.’ (1).
Ten slotte zoekt Kemper nog een antwoord op de vraag hoe het Engels de status van wereldtaal door de eeuwen heen heeft kunnen verwerven. In dit laatste deel wordt ons een staaltje geschiedenis voorgeschoteld: van de industriële revolutie over de Britse kolonisatie tot de Verenigde Staten als economische superpower van de 21e eeuw.
De vraag die rijst bij het lezen van dit artikel (waarin de gang van zaken nogal simplistisch wordt voorgesteld), is of het plaatje wel zo mooi klopt als Kemper het voorstelt: wordt het Engels overal goedlachs als wereldtaal aanvaard?
Op Kempers analyse van hoe een taal tot ‘wereldtaal’ kan worden, valt niet veel aan te merken. Ook George Weber komt tot gelijkaardige bevindingen wanneer hij op zoek gaat naar ‘The World’s most influential Languages’. Hij benadrukt het feit dat de invloed van een taal niet recht evenredig is met het totale aantal sprekers van een taal; wel zijn andere factoren veel meer van belang. Sociale, culturele, militaire, wetenschappelijke, technologische en andere sterktes en zwaktes van de sprekers bepalen de globale verspreiding van een taal. In tegenstelling tot de eenzijdige benadering van Kemper, geeft Weber aan dat naast koploper Engels ook Frans, Spaans en Arabisch ‘influential languages’ zijn (2).
Het tweede deel van Kempers artikel leent zich echter wel voor een kritische bespreking. Dat de snelle verspreiding van het Engels door het gros van de wereldbevolking als natuurlijk en neutraal wordt gezien, is volgens mij (vanuit het standpunt van de Engelstalige linguïst) eerder ‘wishful thinking’. Dat stadium hebben we volgens mij nog lang niet bereikt en het is maar de vraag of we dat ooit kunnen bereiken. Om maar één voorbeeld te geven: onze Franse buren zijn als de dood voor het doorsijpelen van Engelse woordenschat in hun taal. Het Frans bekleedde een dikke eeuw geleden dezelfde uitzonderlijke positie (weliswaar minder wijdverspreid) als het Engels vandaag. Fransen kunnen maar moeilijk verkroppen dat de rol van leider nu voor het Engels is weggelegd en niet meer voor het Frans (3). Pennycook drijft het nog iets verder door te stellen dat het Engels kan worden losgekoppeld van de Britse en Amerikaanse context en op die manier volledig neutraal en transparant wordt. Eerder op deze blog stelde ik al dat taal nooit waardevrij is. Taal ontstaat namelijk in een specifieke context met eigen tradities en opvattingen en draagt daar hoe dan ook de sporen van. Volgens mij kan de Engelse taal dan ook – in tegenstelling tot wat Pennycook beweert – helemaal niet worden ontdaan van de Angelsaksische context, en bijgevolg allesbehalve worden geneutraliseerd.
Ten slotte wil ik nog een meer taalkundige noot toevoegen aan Kempers analyse. Bij die hele verspreiding van het Engels ontstaat een massa mengvormen: Spanglish, Japlish, Hinglish… Om dan nog maar van de trend van extreme vereenvoudiging van de taal te zwijgen. Falksohn besluit in zijn artikel over de opmars van het Engels ‘De wereldtaal is niet Engels, maar slecht Engels.’ (4).
Bronnen:
1) Kemper, C.L. (1999) Sacre bleu! English as a global lingua franca? Why English is rapdily achieving worldwide status. Geraadpleegd op 21 december 2008 op http://findarticles.com/p/articles/mi_m4422/is_6_16/ai_55580032/pg_1?tag=artBody;col1
2) Weber, G. (1997) Top Languages. The World’s 10 most influential Languages. Geraadpleegd op 29 december 2008 op http://www.andaman.org/BOOK/reprints/weber/rep-weber.htm
3) Weber, G. (1997) Top Languages. The World’s 10 most influential Languages. Geraadpleegd op 29 december 2008 op http://www.andaman.org/BOOK/reprints/weber/rep-weber.htm
4) Falksohn, R. (2005) Globalisierung. You funny me. Geraadpleegd op 29 december 2008 op http://wissen.spiegel.de/wissen/dokument/51/19/dokument.html?titel=You+funny+me&id=41179115&top=SPIEGEL&suchbegriff=globalisierung+you+funny+me&quellen=&qcrubrik=artikel
maandag 29 december 2008
Globalization and languages: Building on our Rich Heritage
In deze video, opgenomen tijdens de conferentie over globalisering en taal van de United Nations University in Tokyo, praat Adama Samassekou over de gevolgen die de globalisering reeds had en in de toekomst nog zeker zal hebben op de verspreiding van taal.
Samassekou vindt de aanwezigheid van een lokale taal in de onderwijssfeer van primordiaal belang bij het creëren van een eigen culturele identiteit. Dit werd ook vermeld in mijn blog over het MO* artikel ‘Afrika heeft onderwijs in Afrikaanse talen nodig’. Samassekou vraagt zich echter af hoe deze talen gepromoot kunnen worden zodat ze weer kunnen opduiken in alle lagen van de publieke sfeer; zowel economisch, als politiek als socio-cultureel.
Om dit te verwezenlijken zijn er een aantal initiatieven opgestart om de aanwezigheid van de Afrikaanse talen opnieuw op de voorgrond te brengen. Een van deze initiatieven is het programma van Samssekou zelf ACALAN (Académie Africaines des langues) genaamd. Het hoofddoel van deze organisatie is het aanmoedigen van lokale talen. Aangezien kinderen voornamelijk in de school in aanraking komen met taal, zette ACALAN een strategische educatieve aanpak op die de naam ‘functional convivial multilingualism’ meekreeg. De bedoeling van deze strategie is een mix te maken van zowel de moedertaal, als een andere Afrikaanse taal en een Europese taal die de internationale communicatie moet bevorderen.
Samssekou drukt er in zijn lezing op dat deze manier van werken de filosofische en ideologische keuze van linguïstische diversiteit ondersteunt. Tegelijkertijd kan zo, volgens Samssekou, de Pan–Afrikaanse visie benadrukt worden, hetgeen de centrale idee is om een stroom van meertaligheid op het Afrikaanse continent op te starten.
Samssekou maakt er in zijn exposé een punt van dat het Afrikaans onderwijssysteem moet aangepast worden en dat dit gebaseerd zou moeten zijn op 3 principes. Vooreerst moet de culturele identiteit van de leerling opgebouwd worden en dit door middel van het gebruik van de moedertaal om kennis te vergaren alsook de nieuwe (officiële taal) aan te leren. Ten tweede moeten de school en het gemeenschapsleven met elkaar verbonden worden. Men moet de lesinhoud aanpassen aan de noden van de kinderen op een welbepaalde plaats (cfr. Trudell, 2007). Tenslotte moet ook volgens Samssekou een band van partnerschap en cohesie gecreëerd worden tussen de school en zijn omgeving.
Een ander project dat Samssekou in zijn voordracht aanhaalt, is het MAAYA netwerk. Het doel hiervan bestaat uit het promoten van linguïstische diversiteit als basis voor een eenheid in menselijke communicatie. Ze hecht ook groot belang aan de heropleving van de met uitsterven bedreigde talen.
Samssekou heeft gelijk in zijn betoog want het belangrijkste argument voor taaldiversiteit is dat het de basis vormt van het vergaren van kennis en informatie. Het is daarom belangrijk dat er eensgezindheid komt en dat er een eensluidende politiek ontstaat betreffende taalonderwijs omdat het voor de verschillende groepen binnen een samenleving de enige manier s om tot enige vorm van gelijkheid te komen, ten minste op gebied van het vergaren van kennis. In vele Afrikaanse landen is het immers zo dat een elitaire minoriteit toegang heeft tot informatie in een taal die niet de taal is van de meerderheid. In armere landen plukken slechts weinigen de vruchten van de informatietechnologie en blijft de meerderheid onwetend.
De taal die gebruikt wordt in het onderwijs, in de economie, in de media en andere moet dus zoveel mogelijk de zelfde taal zijn (Mohochi, 2003).
Door de steeds toenemende globalisering geraakt de culturele eigenheid van bepaalde bevolkingsgroepen in het gedrang. Zo is Nederlands bijvoorbeeld ook een minderheidstaal, maar ze kan zich handhaven door het feit dat ze gesproken wordt in een paar landen met toch voldoende economische en culturele betekenis, waardoor de taal mee evolueert met de globalisering, maar toch zijn eigen identiteit behoudt. Dit is ook het geval voor een aantal Europese nationale talen. In Vlaanderen is het Nederlands ook de taal van het onderwijs voor iedereen, waardoor ongelijkheden aan de basis weggewerkt worden.
Zoals Gerti Hesseling (1980) het stelde voor de globalisering echt haar intrede maakte, is het hebben van een eigen Afrikaanse taal een noodzaak voor de nationale waardigheid en voor het behoud van de nationale culturele identiteit. Bovendien zijn taal en cultuur niet te scheiden aangezien het creatieve denken bevordert wordt in de moedertaal en dat het leren lezen en schrijven in die moedertaal sneller gaat. Belangrijker is echter, dat de sociale mobiliteit groter wordt en de promotiekansen voor iedereen gelijker. De toegang tot informatie verkleint immers de kloof tussen massa en elite, platteland en stad, school en thuis, traditionele en moderne samenleving.
Zoals in mijn andere blogs reeds aangehaald werd, was het in deze video ook weer duidelijk dat het een proces van lange duur zal worden.
Referenties
Hesseling, G. (1980). Taal en Staat in Afrika: een rechtsvergelijkende verkenning. AVRUG-bulletin, 7 (2), 1-29
Mohochi, E. (2003). Language choice for development: the case of Swahili in Kenya. Journal of African Cultural Studies, 16 (1), 85-94
Stroud, C. (2003). Postmodernist perspectives on local languages: mother-tongue education in times of globalisation. International Journal of Bilingual Education and Bilingualism, 6 (1), 17-36
Trudell,B. (2007). Local community perspectives and language of education in sub-Saharan African communities, International Journal of Educational Development, 27 (5), 552-563
Video: 2008 UNU/UNESCO Conference "Globalization and Languages: Building on our Rich Heritage”, Keynote Session, http://c3.unu.edu/unuvideo/index.cfm?fuseaction=event.home&EventID=198. Geraadpleegd op 13 december 2008
Local community perspectives and language of education in sub-Saharan African communities
Ook al wil de plaatselijke bevolking dat hun kinderen onderwezen worden in hun lokale taal, toch brengt dit vaak een aantal problemen met zich mee. Zo blijkt dat het nodige lesmateriaal niet voorhanden is in de lokale taal. De onderwijzers die er zijn, zijn vaak niet opgeleid om de lessen in de lokale taal te geven en tenslotte is ook het leerprogramma niet aangepast aan de lokale taal. De oorzaak voor deze problemen, is zoals steeds in de ontwikkelingslanden, het gebrek aan financiële middelen.
Een bijkomend obstakel, zoals eerder reeds aangehaald, is het probleem van de perceptie van de lokale taal in een bepaalde commune. Benson (2004) stelde dat de ouders en de commune het gebruik van de ex-koloniale taal en cultuur hoger waarderen dan de moedertaal en de lokale cultuur. Voor de kinderen is het immers de manier om enige rol van betekenis te spelen in het lokale economische leven. Zeker met het vooruitzicht van en de hoop op leven buiten de gemeenschap van herkomst lijkt voor velen de ex-koloniale taal de enige uitweg. Immers, de ‘ex-kolonisator’, ‘de Westerling’ staat nog steeds symbool voor welvarendheid en macht. Dit leidt tot een sterke voorkeur tot ex-koloniale talen in het formeel onderwijs.
Deze perceptie maakt dat vele ouders kiezen voor onderwijs in Engels of Frans. Een studie in Kenia wees uit dat de schoolgaande kinderen liever de Engelse taal als leertaal hebben omdat er alleen schoolboeken in het Engels voorhanden zijn. De ouders vinden dan weer dat de jeugd de moedertaal niet ernstig zou nemen als onderwijstaal (Muthwii, 2004). Het grootste voordeel van anderstalig onderwijs wordt echter gepercipieerd vanuit de idee dat het een veel grotere toegang biedt tot informatie, werkgelegenheid, internationale communicatie, mogelijkheid tot hoger onderwijs. Ze zien het als een noodzaak voor een evolutie naar een Westerse vorm van sociale samenleving. (Dit wordt ook aangehaald in Melde's blog "Taalkeuze: een tipping game".)
Ook in andere Afrikaanse samenlevingen, zoals in Mali, zien ouders hun kinderen liever onderwezen worden in een taal die verwijst naar succes en prestige.
De prijs die hiervoor betaald moet worden, is evenwel hoog. Er ontstaat immers een kloof tussen de kinderen die onderwijs gevolgd hebben in enkel de vreemde taal en hun eigen cultuur, waardoor ook een vervreemding ontstaat ten opzichte van hun eigen oorspronkelijke samenleving.
Bovendien is het zo dat onderwijs in een ex-koloniale taal niet steeds zekerheid biedt op een rooskleurigere toekomst. Scholing biedt niet altijd de zekerheid op werk waarbij werkloosheid vaak uitmondt in een neerwaartse spiraal, want vaak voelen de kinderen zich na scholing, zelfs indien ze geen werk vinden in de steden, te goed om terug te keren naar hun dorpen om er op het land te werken.
Ook is het zo dat de ouders geen rechtstreekse return ervaren door voor anderstalig onderwijs te kiezen. Vooral wanneer ze hun kinderen het platteland zien verlaten zonder dat ze ooit terug komen met een materiële meerwaarde.
Het blijkt dus zeer moeilijk om uit al deze verschillende percepties een zicht te krijgen over de manier waarop het belang van onderwijs in een bepaalde taal gezien wordt. Het artikel geeft hierop ook geen duidelijk antwoord en maakt ook geen echte keuze. Te veel factoren zijn immers tegenstrijdig; zo lijkt het belang van de Afrikaanse eigenheid en cultuur in de 21e eeuw niet meer opgewassen te zijn tegen de globalisering. Daarnaast krijgt ze een derderangsrol toegewezen in elke vorm van academische communicatie.
Toch denk ik dat het belang van de eigen taal en een eigen cultuur er toe kan bijdragen dat een natie zich als groep kan profileren. Ook in Europa, dat hierin uiteraard al een veel langere voorgeschiedenis kent en dat als lingua franca stilaan het Engels aanneemt, ijveren deelstaten voor behoud en erkenning van nationale talen of zelfs dialecten. Het is immers zoals Stroud (2003) zegt: “het neutraliseren van de negatieve effecten van de gobalisering op het gebruik van een minderheidstaal hangt af van het vermogen van een lokale samenleving om het beheer van de ontwikkeling van een minderheidstaal te ondersteunen en te ontwikkelen”.
Dit alles pleit voor een langetermijnvisie op vlak van meertalig onderwijs dat het voordeel biedt dat schoolgaande kinderen hun communicatie met hun leefgemeenschap niet verliezen, maar hen toch de mogelijkheid biedt op betere toekomstperspectieven in een steeds verder globaliserende wereld.
Bronnen
Benson,C. (2004). Do we expect to much of bilingual teachers? Bilingual teaching in developing countries, International Journal of Bilingual Education and Bilingualism, 7 (2/3), 204-221
Muthwii, M. (2004). Language of instruction: a qualitative analysis of the perceptions of parents, pupils, teachers among the Kalenjin in Kenya, Language, Culture and Curriculum,16 (2), 15-32
Stroud, C. (2003). Towards a policy for bilingual education in developing countries, Swedish International Development Cooperation Agency, Stockholm
Trudell,B. (2007). Local community perspectives and language of education in sub-Saharan African communities, International Journal of Educational Development, 27 (5), 552-563
Afrika heeft onderwijs in Afrikaanse talen nodig
Cijfers hebben de laatste jaren aangetoond dat deze kinderen meer slaagkansen hebben als ze nadien overstappen naar het Franstalig onderwijs.
De geestelijke vader van deze (Tin Tua) methode, Benoit Ouaba, beweert dat na ongeveer vijftien jaar een derde van de Burkinezen kan lezen en schrijven in hun eigen taal.
De regering is gevoelig voor de sterke verbeteringen in de alfabetiseringsgraad van de Burkinese bevolking en wil het project uitbreiden over het hele land. Het doel is 90% van de lessen in de lagere school te laten doorgaan in de lokale taal en de overige in het Frans. Maar in het middelbaar onderwijs wordt dit omgekeerd, en zal 90% van de lessen in het Frans worden gegeven. Op die manier zullen de schoolgaande kinderen in de toekomst perfect tweetalig zijn.
Tegenstanders van het project maken gebruik van al dan niet gefundeerde argumenten om het gebruik van de eigen streektaal in het onderwijs af te vallen. Zo wordt beweerd dat het onmogelijk is een email te versturen naar de Verenigde Staten in een Burkinees dialect. Dit argument houdt geen steek, want dat geld voor elke taal in de wereld behalve voor Engels en misschien Spaans, Frans en Chinees.
Dit project is uiteraard waardevol indien men ervan uitgaat dat schoolgaande kinderen, ook na hun lagere school nog een aantal jaren op de schoolbanken zitten, zodat ze het volledige pakket eigen taal en vreemde taal onderwezen hebben gekregen.
Uit cijfers van UNICEF blijkt dat in 2006 gemiddeld 45% kinderen naar de lagere school gingen, maar slechts 12% middelbaar onderwijs volgden, waardoor het onderwijs van het Frans slechts ten goede komt aan een hele kleine en waarschijnlijk elitaire groep. Zolang de scholingsgraad niet drastisch wordt uitgebreid zal het project dus eerder een omgekeerd effect hebben, waarbij het gebruik van het Frans zal voorbehouden blijven aan een selecte groep.
Het zal in ieder gaval een project zijn van lange adem, want alles heeft te maken met de graad van ontwikkeling van het land. Een streektaal kan maar invloed hebben, indien de streek waarin het gesproken wordt enig belang heeft (Abdulaziz, 2004). Zal de Burkinese taal voldoende ontwikkelen om de Franse taal te vervangen? Nu reeds worden vele Afrikaanse universiteiten geconfronteerd met het feit dat studenten de Europese taal nodig voor hun academische doeleinden onvoldoende machtig zijn. Zoals ik reeds aanhaalde in mijn commentaar betreffende het artikel ‘Local community perspectives and language of education in sub-Saharan African communities’ , moet taalonderwijs dus deel uitmaken van een langetermijnplanning van de Burkinese regering. Op die manier zal op termijn ook het Burkinees een taal worden die gebruikt kan worden als een modern tool . Bovendien zal ook de ongelijkheid tussen de verschillende klassen van de bevolking of de enorme ongelijkheid op vlak van informatiebeschikbaarheid tussen de verschillende klassen van de bevolking stilaan weggewerkt kunnen worden.
Bronnen
(td) (2005) Afrika heeft onderwijs in Afrikaanse talen nodig. MO Magazine. Geraadpleegd op 6 december 2008 op http://www.mo.be/index.php?id=63&tx_uwnews_pi2%5Bart_id%5D=15014&cHash=7a50ba82c0
Abdulaziz, M. (2003). The hisory of language policy in Africa with reference to language choice in education. In A. Ouane (Ed.), Towards a multilingual culture of education (pp.181-199). Hamburg: UNESCO Institute for education
Musau, P. (2003). Linguistics human rights in Africa: challenges and prospects for indegenous languages in Kenya. Language, culture and curriculum, 16 (2), 155-164
Trudell,B. (2007). Local community perspectives and language of education in sub-Saharan African communities, International Journal of Educational Development, 27 (5), 552-563
UNICEF (2008). Burkina Faso Statistics, primary school enrolment. Geraadpleegd op 6 december 2008 op http://www.unicef.org/infobycountry/burkinafaso_statistics.html
Vergeefse strijd tegen het machtige Engels...
Verschillende blogcommentaren in deze ‘Lingua Globalica-stek’ belichten de onstuitbare power van de Engelse taal. Die – al eeuwenlang traag maar gestaag voortdurende en nu in tempoversnelling optredende - opmars van het Engels impliceert de teloorgang van minder machtige talen. Oneida is daar één van: Oneida is een taal van inheemse indianenstammen in Noord-Amerika die met uitsterven bedreigd is. De taal hoort bij de Irokese taalfamilie (1). Het filmpje met de titel Oneida Language Project stelt een project voor dat werd gelanceerd om het Oneida van de totale ondergang te redden. Met man en macht werd een woordenboek van het Oneida opgesteld en in het filmpje zien we hoe de 95-jarige Maria Hinton – een native-speaker van Oneida – het gehele woordenboek voorleest. Maria Hinton en de haar vergezellende professoren kloegen namelijk over het feit dat mensen die Oneida leren de woorden op een Engelse manier uitspreken. Om daar een eind aan te maken, wordt via moderne computertechnologie ‘sound’ bij de ‘print’ gevoegd: gebruikers van het woordenboek kunnen via een website de enige echte juiste uitspraak van de woorden horen. Maria Hinton vertelt dat ze op die manier de cultuur van de indianenstam levend probeert te houden – en probeert te redden van de totale onderdrukking door het machtige Engels. De meer wetenschappelijke uitleg wordt gegeven door twee professoren die meewerken aan het project: Oneida is een extreem bedreigde taal. Er zijn nog slechts een handvol sprekers van Oneida en de taal komt helemaal niet meer voor als moedertaal. De professoren betreuren dit en klagen dat het ongelooflijk moeilijk is om dit proces van ‘uitsterven’ een halt toe te roepen. Tot zover het slechte nieuws. De professoren voegen meteen toe dat er ook een positieve noot in het hele Oneida-verhaal te vinden is: de hele Oneida-community prijst de waarde van de indianentaal en wil er alles aan doen om de taal te redden.
Vraag is of de verwoede pogingen van de Oneida-sprekers om hun taal te ‘redden’ niet vergeefs en op ijdele hoop gebaseerd zijn.
Dat talen verdwijnen, is een feit. De Unesco riep 2008 uit tot het Internationaal Jaar van de Talen omdat maar liefst de helft van de 7000 bestaande talen met uitsterven bedreigd is. Verder bracht de Unesco de verdwijnende talen ook visueel in kaart in de ‘Atlas of the World’s Languages in Danger of Disappearing’ (2).
Volgens de Unesco verdwijnen talen als gevolg van marginalisatie door culturele en economische druk en door de ontwikkeling van nieuwe technologieën die om homogeniteit vragen (3). Een taal is ‘gezond’, als de jongeren ze nog als moedertaal leren, als er nog een literatuur rond bestaat en als ze nog onderwezen wordt. Oneida scoort op alle punten negatief en is daarom een bedreigde taal.
Waarom toch die drukte rond Oneida? Ware het niet eenvoudiger dat de indianen het Engels accepteerden? De geschiedenis van onderdrukking van de indianen, die in het collectieve geheugen is blijven hangen, speelt een belangrijke rol. De Amerikaanse president Andrew Jackson voerde rond 1830 de ‘Indian Removal Act’ in die alle indianen uit het Oosten in reservaten ten Westen van de Mississipi wou droppen. De Oneida-indianen volhardden echter en lieten zich niet deporteren door de blanke Amerikanen (4). Wel moesten ze langzaam maar zeker een proces van economische, culturele en talige assimilatie ondergaan.
Verder is de geliefde minderheidstaal niet alleen een communicatiemiddel, maar zeker ook een identificatiemiddel. Het is opvallend hoeveel het woord ‘community’ in dit korte filmpje valt. Het angstvallig willen behouden van de taal is een zaak van de hele gemeenschap. De taal verschaft de leden van de gemeenschap immers een gemeenschappelijke identiteit en een gevoel van samenhorigheid – dat in het verleden werd belichaamd door het collectieve verzet tegen de blanke overheersing. Met het wegvallen van de gemeenschappelijke taal, vallen volgens de aanhangers ook de overblijfselen van de Oneida-identiteit en van de Oneida-cultuur weg.
In een land dat geconfronteerd wordt met een veelvoud van talen binnen zijn grenzen (zoals het geval is in de Verenigde Staten, met het Engels en de vele indianentalen), vallen twee mogelijke scenario’s op te sporen. Vaak wordt een taal opgeslorpt door een andere taal volgens het dominantieprincipe. In de minderheid van de gevallen blijft de meertaligheid gewoon bestaan doordat een heuse strijd wordt geleverd om het behoud van de minderheidstaal (5). Oneida lijkt tussen de twee scenario’s in te balanceren. Er worden verwoede pogingen gedaan om de Oneida-taal te behouden. Binnen afzienbare tijd zullen de indianen echter moeten aanvaarden dat hun taal wordt ‘opgeslorpt’ door het Engels.
Aan het uitsterven van Oneida valt volgens mij – door de economische, politieke en culturele macht van het omringende Engels - niet te ontkomen, ook niet door het opstellen van een woordenboek met bijhorende klank.
Bronnen:
1) Irokese talen. Geraadpleegd op 22 december 2008 op http://nl.wikipedia.org/wiki/Irokese_talen
2) Goris, G. (2008) De Berlijnse muur in Afrika. Geraadpleegd op 17 december 2008 op http://www.mo.be/index.php?id=62&no_cache=0&tx_uwnews_pi2%5Bart_id%5D=20437
3) Cevallos, D. (2006) Indianentalen sneuvelen massaal. Geraadpleegd op 17 december 2008 op http://www.mo.be/index.php?id=63&tx_uwnews_pi2%5Bart_id%5D=15895&cHash=9f9d8445e4
4) Andrew Jackson. Geraadpleegd op 22 december 2008 op http://nl.wikipedia.org/wiki/Andrew_Jackson
5) Willems, K. (2003) Inleiding tot taal- en tekststructuren. Gent.
zondag 28 december 2008
Streven naar meertaligheid in de wetenschap
Het woord ‘terreur’ in de titel van het artikel Wetenschappers willen af van de terreur van het Engels in Mo* Magazine spreekt boekdelen: de dominantie van de Engelse taal in de wetenschap (en in het onderwijs) wordt lang niet door iedereen als positief en verrijkend ervaren. Volgens deze bijdrage in Mo* hebben wetenschappers wereldwijd de keuze: in het Engels publiceren of genegeerd worden. Enkele wetenschappers hekelen het feit dat uitgevers van wetenschappelijke publicaties eisen dat alle artikels in het Engels worden aangeleverd en dat ook tijdens wetenschappelijke bijeenkomsten de voertaal Engels is. Voor niet-native speakers van het Engels kost Engels leren veel tijd en geld. Ook een beroep doen op vertalers is vaak een dure grap.
Humphrey Tonkin van de Universiteit van Hartford in de VS beweert dat de dominantie van het Engels de klassenverdeling in de wereld versterkt en wetenschappers van hun eigen talen vervreemdt. Bovendien wordt volgens hem het belang van Amerikaanse universiteiten opgeblazen en wordt discriminatie aangemoedigd.
E. James Lieberman van de George Washington School of Medicine in de VS betreurt dat door de almacht van het Engels de mythe wordt gecreëerd dat alles wat de moeite waard is, in het Engels beschikbaar is. Volgens Ulrich Ammon van de Universiteit van Duisburg-Essen wordt dat in Duitsland als een groot probleem ervaren: Duitse universiteiten scoren wereldwijd slecht omdat ze in het Duits publiceren.
Jose Vergara van het Puerto Montt Regioziekenhuis in Chili verklaart dat Chili met het probleem te kampen heeft dat Engels de taal van de elite is. De dominante rol van het Engels leidt er toe dat inheemse talen nog meer verdrukt worden dan al het geval was.
De klagende wetenschappers komen met een voorstel op de proppen: ze willen dat wetenschappelijke tijdschriften niet-Engelssprekende onderzoekers bijstaan met vertalingen en eindredactie (1).
Is de alomtegenwoordigheid van het Engels in de wetenschap echter effectief zo betreurenswaardig als in dit artikel in Mo* wordt beweerd? Het antwoord op deze vraag is naar mijn mening tweeledig.
Enerzijds kunnen we er niet omheen dat Engels dé taal van de globalisering is. De wereld globaliseert op economisch, politiek en cultureel gebied en in al die gebieden zwaaien nu eenmaal de Verenigde Staten de plak. Volgens de linguïst Abram de Swaan leven we in een soort pax americana: De Amerikanen zijn de doorslaggevende macht op vlak van handel, media, amusement, politiek, cultuur, wetenschap (2). Taal dient (onder andere) om te communiceren en in een wereld die ‘steeds kleiner wordt’, lijkt het nodig om ‘eenzelfde taal te spreken’. Op het gebied van onderwijs en wetenschap biedt het Engels als lingua franca tal van voordelen. Er wordt gezocht naar maximale verstaanbaarheid en het is logisch dat men daarvoor bij één enkele taal uitkomt – het Engels. Communicatie, kennisuitwisseling en uitwisseling van studenten, docenten en onderzoekers over de grenzen heen worden makkelijker en het studiemateriaal en de terminologie zijn universeel (3).
Anderzijds mag niet uit het oog worden verloren dat taal méér is dan alleen maar een communicatiemiddel. Taal verschaft mensen en groepen namelijk een geheel eigen identiteit in de op andere vlakken al zo uniform geworden global village. Dat het Engels als lingua franca in onderwijs en wetenschap wordt gebruikt, heeft als gevolg dat de talen die niet worden gebruikt, aan status inboeten. Wetenschapsterminologie in andere talen dan het Engels komt niet meer gauw tot stand. De stap naar functieverlies van deze talen in andere maatschappelijke domeinen is snel gezet en in extremis kunnen groepen mensen – met het vervagen of verschralen van de moedertaal - hun gemeenschappelijke ‘roots’, hun identiteit verliezen.
Door uitsluitend gebruik te maken van het Engels in de wetenschap, kan verder de indruk ontstaan dat Engels de taal is van de aanzienlijke en eerbiedwaardige gebieden van het maatschappelijke leven en dat andere talen maar weinig te bieden hebben. Vanuit een sociaal oogpunt is het echter van belang dat wetenschap en onderwijs voor de breedst mogelijke lagen van de bevolking toegankelijk zijn, en daarvoor is het gebruik van de moedertaal essentieel.
De monopoliepositie van het Engels in de wetenschap betekent verder ook dat de wetenschap het Angelsaksische denkkader incorporeert. Dit kan tot een ‘vernauwing’ van het wetenschappelijke denken leiden. Taal is namelijk nooit waardevrij en brengt bijgevolg een specifieke, waardegeladen manier van denken met zich mee. Taal ontstaat in een specifieke context met eigen opvattingen en tradities en draagt daar de sporen van, onder meer in de vorm van ideologische interpretaties (4). Het mag in geen geval zo zijn dat het gebruik van een eenheidstaal een eenheid van denken met zich meebrengt.
Wat valt nu te besluiten? Engels als dé wetenschapstaal of toch maar liever niet? Yes, please maar toch onder voorbehoud. Een kritische houding is op zijn plaats. Dat het gebruik van een lingua franca als het Engels in de wetenschap (en het onderwijs) gemakkelijk is en in sommige gevallen tot de best mogelijke communicatie kan leiden, valt niet te ontkennen. Toch is er méér dan dat. Wetenschap moet ook toegankelijk zijn voor wie het Engels niet beheerst en we moeten op onze hoede zijn voor een eenzijdige verengelsing die de pluraliteit zou kunnen doen verschralen. Misschien is dit schrijven in se eenvoudigweg een pleidooi voor meertaligheid: als wetenschappers méér kennen dan alleen de moedertaal en het Engels, kunnen zij putten uit zoveel mogelijk verschillende taal – en cultuurgebieden, wat onder de vlag van de pluraliteit alleen maar voordelen kan bieden.
Bronnen:
1) Appel, A. (2008) Wetenschappers willen af van de terreur van het Engels. Geraadpleegd op 17 december 2008 op http://www.mo.be/index.php?id=63&tx_uwnews_pi2%5Bart_id%5D=20404&cHash=f1ebb1c283
2) Van Renssen, H. (2002) Gewoon de file blijven saven. Geraadpleegd op 15 november 2008 op http://vva.vvb.org/Gewoon%20de%20file%20blijven%20saven3-6-07.doc
3) Janssens, G. (2004) Overleeft het Nederlands de 21e eeuw? In J. De Caluwe, G. De Schutter, M. Devos & J. Van Keymeulen (Eds.), Schatbewaarder van de taal Johan Taeldeman Liber Amicorum (pp. 557-566). Gent: Academia Press.
4) Telemans, D. (2008) Het neoliberalisme spreekt Engels. Geraadpleegd op 17 december 2008 op http://www.standaard.be/Krant/Tekst/Artikel.aspx?artikelId=QC1MPUVD&date=20080119
Bilingualism? Yes, we can!
Via het YouTube-filmpje dat jullie in deze post kunnen bekijken ga ik iets dieper en specifieker op deze thematiek in. Wat we zien is een kort fragment uit een van de speeches die Obama uitsprak in de aanloop naar de presidentsverkiezingen, waarin hij het heeft over de plicht van immigranten om Engels te leren, maar evenzeer de plicht van Engelstalige Amerikanen om hun kinderen Spaans te laten leren. Dat deze uitspraak – vooral in conservatievere, republikeinse middens – in het heetst van de verkiezingskoorts het een en het ander losmaakte, merken we uit wat volgt: de jongens van Fox halen er meteen twee Rasmussen surveys bij die beweren dat slechts 26% van de Amerikanen het nodig vindt twee (of meer) talen te beheersen. Wat dan met immigrants? 83% vindt dat zij Engels moeten leren, terwijl maar 13% er van overtuigd is dat ze als Amerikanen zelf andere talen moeten leren.
Wat hieraan opvalt is de erg ongenuanceerde vraagstelling, waarbij twee complementaire elementen lijnrecht tegenover elkaar gesteld worden. Als nieuwe inwoner in een land is het inderdaad aannemelijk en wenselijk voor beide partijen dat je een nieuwe taal onder de knie probeert te krijgen, maar daaruit dan de conclusie trekken dat je zelf geen nieuwe taal hoeft te leren getuigt van een soort instinctieve wij-zij reactie die de volgevreten Westerse maatschappijen kenmerkt. De verpersoonlijking van deze wij-zij retoriek die zich volledig terugplooit op alles wat ‘eigen’ is, mag van mij gerust Bay Buchanan heten, een van de Republikeinse verkiezingsstrategen die tijdens haar reactie in een onavolgbaar geratel duidelijk maakt dat Obama een capital mistake maakt, en er ook in slaagt de woorden honor, respect, tradition, culture, great nation, flag, anthem en what pulls us together in één zin te gebruiken.
Verder horen we nog Caroline Heldman van het Occidental College, die dit ‘gebrek aan patriottisme’ wegwuift en Obama steunt in zijn pleidooi voor meertaligheid, omdat het je eigen competiviteit verhoogt (cfr. blog-bericht van Joachim over Inés Temple). Ze staat hierin blijkbaar alleen, want zowel de moderator, die de schaamte van Obama over de gebrekkige talenkennis van zijn landgenoten ronduit beledigend vindt, als Robert Novak, een columnist, die het heeft over bad politics en iedereen ervan verzekert dat je met Engels alleen perfect je plan kan trekken in Amerika, en zelfs in de hele wereld. De twijfelachtige eer om als laatste een soort besluit te formuleren in dit ‘debat’ is voor mevrouw Buchanan die er dit staaltje onversneden patriottistische survival-retoriek aan toevoegt: “We want to be English only, that should be the key, and that is imperative as a nation if we wish to survive.”
Dit alles toont aan hoe gevoelig deze thematiek in het huidige Amerika ligt. Meteen wordt het ene patriottistisch vertoog na het andere afgevuurd. Er lijkt zich een tegenstelling af te tekenen tussen zij die verkiezen aan struisvogelpolitiek te doen en de cijfers te negeren die ons leren dat momenteel meer dan 45 van de 300 miljoen Amerikanen Latinos zijn, en zij die beseffen dat het leren van een andere taal een individuele en collectieve verrijking is, die werkelijk niets te maken heeft met het verliezen van een of andere identiteit, voor zover die al bestaat.
In deze barre tijden waarin het pessimisme als een zwart spook door het Westen waart, reageren vele van deze struisvogelamerikanen vanuit de buik en daar spelen conservatieve politici op in. De reactie tegen de Latinos en hun taalkundige eigenheid belichaamt in deze retoriek een soort angst voor het onbekende, voor ‘de ander’ die misschien wel een bedreiging kan vormen voor de welvaart en iedereen de gesmolten kaas van tussen de hamburger zal komen eten. In dat opzicht lijkt het contradictorisch dat economische globalisering op sommige plaatsen cultureel net het tegenovergestelde met zich meebrengt. Maar gelukkig is er nog de schaamte van Obama, waardoor elke Amerikaan zich vanaf 20 januari verplicht zal voelen zijn kinderen Spaans te laten leren. Muy bien, Barack!
Amerikaans (taal)imperialisme in Puerto Rico
Het besproken artikel* is van de hand van Dr. Alica Pousada, professor taalkunde aan het departement Engels van het College of Humanities, dat deel uitmaakt van de Universiteit van Puerto Rico in Rio Piedras. Net zoals de grote meerderheid van haar oudere publicaties gaat ook dit artikel over taalpolitiek, taalplanning, tweetaligheid, de belangrijkste thema’s uit het curriculum van Pousada. Het artikel is getiteld ‘The mandatory use of English in the federal court of Puerto Rico’ en vormt eigenlijk een perfecte samenvatting van de taalpolitiek die de VS in Puerto Rico voert sinds het verdwijnen van de laatste Spaanse kolonisten in 1898, het jaar waarin de eens zo machtige Spaanse kolonisator zijn laatste Amerikaanse kolonies verloor. Het was de jonge Amerikaanse democratie die stond te popelen om de nieuwe grootmacht in de regio te worden en er wat graag een kolonie bij wou. Op die manier viel Puerto Rico in Amerikaanse handen, bezegeld in het Verdrag van Parijs.
In 1900 werd op basis van de Foraker Act* het U.S. District Court opgericht, een rechtbank met Amerikaanse (en uitsluitend Engelstalige) rechters, die bovendien volledig gefinancierd moest worden met geld uit de Puertoricaanse schatkist. 17 jaar later, in de Jones Act*, wordt vastgelegd dat alle Puertoricanen het Amerikaans staatsburgerschap krijgen en mogen stemmen voor de lokale raad van afgevaardigden, terwijl ze nog steeds geen eigen gouverneur mogen verkiezen en geen stemrecht krijgen voor de Amerikaanse presidentsverkiezingen. Na jaren van protest slagen de Puertoricanen erin meer rechten af te dwingen: in 1952 krijgen ze de kans een eigen grondwet op te stellen en zo ontstaat de Constitución del Estado Libre Asociado de Puerto Rico, of de Constitution of the Commonwealth of Puerto Rico. Dit alles nog steeds onder het alziend oog van het Federal District Court, dat vanaf dan voor het eerst voorgezeten wordt door een Puertoricaan. De voertaal blijft echter wel Engels.
Net hier knelt het schoentje, want op een eiland waar deze dagen 93% van de bevolking zich sterk maakt dat het haar Spaanse moedertaal niet zou opgeven, ook niet wanneer Engels de enige officiële taal zou worden en waar 91% zich Puertoricaan voelt, en pas in de tweede plaats Amerikaan, net daar houdt de Amerikaanse staat haar been nog steeds onbeweeglijk stijf en wil het niet weten van een Spaanstalig rechtsapparaat. Spreken de Puertoricanen na meer dan een eeuw Engelse overheersing nog steeds geen Engels? Slechts 17,6% van de bevolking ouder dan 18 spreekt behoorlijk Engels, vooral dan de hogere bevolkingsklassen. Maar praktisch overal is het Spaans de taal van de alledaagse communicatie. Haar positie wordt goed samengevat in een boutade van Barreto*: “Spanish speaks to Puerto Rico’s heart, while English speaks to its wallet.”. Het Engels dient bijna uitsluitend economische belangen. Door deze semantische beperking van het Puertoricaanse Engels ondervindt het Spaans relatief weinig invloed. In San Juan, de hoofdstad, zijn ongeveer 7 gebruikte woorden op 100 anglicismen, een verbazingwekkend laag aantal na meer dan 100 jaar politieke, economische, en juridische overheersing van het Engels.
Dit alles stelt de (taal)imperialistische houding van Amerika ernstig in vraag. Het vasthouden aan het Engels in de Puertoricaanse rechtbanken wordt door de inwoners van het eiland zelf gezien als een aanval op hun Puertoricaanse identiteit, en ook de volgende argumenten, samengevat door Pousada, bepleiten een grondige verandering: de rechters zouden allen Puertoricaans moeten zijn, zodat ze dichter bij de linguïstische en culturele realiteit van de eilandbewoners staan; door de taalbarrière kan niet heel het land vertegenwoordigd worden in de volksjury’s, wat indruist tegen de eigen grondwet; door het getolk en vertaal lopen de rechtszaken tot 40 à 50% vertraging op, wat vanzelfsprekend extra kosten betekent. Pousada voegt hieraan toe dat het verbod op het gebruik van de moedertaal in strijd is met artikel 1* van het Charter van de Verenigde Naties over discriminatie uit 1945, met artikel 2* van de Universele Verklaring van de Mensenrechten uit 1948 en met artikel 20* uit de Universele Verklaring van de Taalrechten uit 1996.
De argumenten die Pousada aanhaalt, lijken inderdaad erg overtuigend: als het gebruik van het Engels in 1900 nog nuttig was, dan is het vandaag de dag een hinderpaal geworden voor een efficiënt en rechtvaardig functioneren van het Puertoricaanse rechtssysteem, en lijkt het meer op wat Pousada een “reiteration of the soveriegnty of the U.S. Congress over the Commonwealth of Puerto Rico” noemt. Ze haalt in haar conclusie nog eens de drie basisvoorwaarden aan waaraan een aanvaardbare taalpolitiek moet voldoen: ‘functional adequacy’, ‘popular acceptance’ en ‘the enchancement of the democracy, equality, autonomy, […]’, waarbij ze benadrukt dat geen van de drie voorwaarden in het geval Puerto Rico vervuld zijn.
Als laatste moet er in deze context ook eens gekeken worden naar de machtsverhoudingen tussen Amerika en andere landen uit de regio. De rode doorn in het Amerikaanse oog, Cuba, springt uiteraard meteen in het oog. Wat opvalt is dat de CARICOM*-landen, waarin Puerto Rico als observer zetelt, zich quasi unaniem achter Cuba scharen. Op de laatste CARICOM-bijeenkomst, waarop ook Cuba was uitgenodigd, deed CARICOM een oproep* aan Obama om het handelsembargo dat nu al meer dan 40 jaar van kracht is, eindelijk op te heffen. Deze oproep werd bekrachtigd op de laatste grote bijeenkomst* van de Latijns-Amerikaanse landen in Brazilië, waar Cuba officieel werd ingehuldigd als nieuw lid van de Rio groep*.
Het is typerend voor de tendens die we de laatste jaren in heel Latijns-Amerika opmerken: ‘nieuw links’, zoals de nieuwe politieke golf vaak gemakkelijkheidshalve wordt genoemd, distancieert zich telkens meer en meer van de VS, dat gedurende heel de 20ste eeuw van het Spaanstalige deel van het continent zowat zijn achtertuin wou maken, maar nu steeds minder en minder invloed* lijkt te hebben op hun zuidelijke buren.
Of Puerto Rico van dit ‘anti-Amerikaanse’ klimaat kan profiteren is nog maar zeer de vraag. Ondanks de algemene ontstemdheid over het Engels als verplichte taal in het Federal District Court, lijkt het sociale ongenoegen nog niet ver genoeg te dragen om Washington tot daden aan te zetten. Daarenboven lijken de VS niet van plan snel toegevingen te willen doen en worden de potentiële stoorzenders* nauwlettend in het oog gehouden. Voor Pousada en Puerto Rico lijkt het wachten op het juiste moment om deze linguistic anomaly ongedaan te maken en na meer dan een eeuw deze uitspatting van het Amerikaanse imperialisme uit te wissen.
The Estados Unidos of America
Dit artikel* uit de cultuurbijlage van het Spaanse dagblad El Mundo draagt een titel die geen twijfel laat bestaan over de positie van het Spaans in de VS: “Amerika, het nieuwe rijk van het Spaans”. Het artikel is gepubliceerd op 14 oktober van dit jaar, naar aanleiding van het verschijnen van de fel geanticipeerde 'Enciclopedia del español en los Estados Unidos', een ambitieus project waaraan niet minder dan 40 taalkundigen meegewerkt hebben, onder leiding van Humberto López Morales*. Het is een bundeling van 80 wetenschappelijke artikels, goed voor ongeveer 1200 bladzijden, en het zou volgens de auteurs een nieuw standaardwerk moeten worden binnen dit onderzoeksgebied. Niet meteen iets voor een doordeweekse boekhandel, maar binnenkort bijvoorbeeld wel beschikbaar in de universiteitsbibliotheek van de Gentse vakgroep Spaanse taalkunde.
De enciclopedia leert ons dat er op dit moment ongeveer 45 miljoen Latinos, immigranten van Latijns-Amerikaanse afkomst, in Amerika wonen. Opvallend zijn de onophoudelijk stijgende aantallen; volgens sommige voorspellingen zou de Amerikaanse bevolking tegen 2050 uit maar liefst 132 miljoen Latinos bestaan, op een huidig totaal bevolkingsaantal van 300 miljoen. Hiermee zijn de VS het land, op Mexico na, het land met de grootste populatie Spaanstaligen. Dit wil niet zeggen dat het land tegen dan ook 132 miljoen Spaanstaligen zal tellen, aangezien het Spaans in sommige families niet langer dan een of twee generaties overleeft. Desalniettemin voorspelt* onder andere Antonio Muñoz Molina, vooraanstaand schrijver en ex-directeur van het Cervantes-instituut in New York, dat het Spaans in Amerika op termijn een evolutie zal doormaken, van eerste ‘vreemde’ taal, naar tweede officiële taal.
Dat deze Spaanstalige gemeenschap, hun taal en hun cultuur niet steeds even enthousiast onthaald worden, werd al duidelijk in mijn vorige blogbijdrage. Er zijn weinig landen die zoveel aan immigratie te danken hebben als Amerika, en toch lijkt het nu in een nieuwe identiteitscrisis aanbeland waarin angst voor alles wat van buitenaf komt, zorgvuldig en onophoudelijk ingegeven door het discours van acht jaar Bush-indoctrinatie, velen in zijn greep heeft. Bewijs hiervan zijn de racistische moorden* op Latinos, waarvan onder andere de Ecuadorianen Jose Sucuzhanay (enkele weken geleden) en Marcelo Lucero (in november) het slachtoffer werden. Net zoals in Europa het geval is, lijken de VS zich in bange opwellingen te willen verschansen achter ingebeelde (én echte*) muren van ideologische, culturele of economische suprematie. Ook volgens Simon Schama*, een Amerikaans historicus, loopt er een lange rode draad van xenofobie door de Amerikaanse geschiedenis. En de Amerikaanse Latinos lijken hiervan (een van) de huidige slachtoffers, merkt Ruben Navarrette Jr*., columnist in San Diego, California (de Latino-staat bij uitstek). Obama gaf in dit opzicht de laatste maanden wel een sterk signaal door belangrijke posten* binnen zijn kabinet toe te kennen aan Ken Salazar, Bill Richardson en Hilda Solis, alle drie van Latijns-Amerikaanse origine.
Deze maatschappelijke positie van de Spaanstalige gemeenschap heeft uiteraard zijn weerslag op de culturele ontplooiing van een soort Latino-bewustzijn, zoals ook blijkt uit het artikel over ‘het nieuwe Spaanse rijk’. Daar waar López Morales van mening is dat alles wat Spaans is deze dagen erg in de mode is in de VS, krijgen we toch een ander geluid te horen van Antonio Muñoz Molina: hij vindt de situatie veel minder rooskleurig dan de statistieken laten uitschijnen. Er zou nauwelijks of geen institutionele steun aanwezig zijn voor de Spaanstalige culturele instellingen, waardoor deze onmogelijk kwalitatief hoogstaand werk kunnen leveren. Hij geeft het voorbeeld van de ontelbare Spaanstalige kranten die uitgegeven worden in de VS; maar hoeveel zijn van ‘eerste kwaliteit’? Een andere schrijver, en huidig directeur van het New Yorkse Cervantes-instituut, Eduardo Lago, voegt hieraan toe dat Latinos niet meer staan te popelen om zo snel mogelijk Engels te leren; het Spaans is voor hen een plaats van ‘zelfbewustzijn’ en ‘weerstand’ geworden. Dit lijkt dan weer tegengesproken te worden door recent verschenen studies* die beweren dat immigranten sneller Engels leren dan vroeger.
Uit al het voorgaande blijkt hoedanook dat het nog even zal duren voor Amerika het ‘nieuwe Spaanse rijk’ zal zijn. In de eerste plaats lijken de socio-economische voorzieningen in de VS nog onvoldoende uitgerust om de nieuwe maatschappelijke uitdagingen die de explosief groeiende Spaanstalige populatie met zich meebrengt, het hoofd te bieden. Zoals ook Navarrette Jr. al opmerkte zijn het voorlopig nog hoofdzakelijk Latinos die het (spreekwoordelijke) vuile werk opknappen. Na de puinhoop die de Bush-regering van het immigratieprobleem maakte door zijn repressieve aanpak, kunnen we alleen maar hopen* op change; een efficiëntere en humanere langetermijnvisie. Als het Spaans in de buurt wil komen van het Engels als cultuurtaal, dan zal er eerst en vooral geïnvesteerd moeten worden in kwalitatief aanvaardbare Spaanstalige culturele instellingen die het niveau van goedkope soaps, stationsromannetjes en minderwaardige dagbladen overstijgen. Langs de andere kant zal er een mentaliteitsverandering moeten komen bij de Engelstalige bevolking: pas wanneer zij er van overtuigd raken dat een hoogstaande Spaanstalige cultuur naast een Engelstalige cultuur een win-winsituatie oplevert, kan het Spaans als taal een solide basis veroveren binnen het algemene Amerikaanse cultuurlandschap.
vrijdag 26 december 2008
The Curve of the American Language
De macht van een land, zo wordt in de ‘moederblog’ uitgelegd, steunt op drie pijlers; een militaire, economische en politieke. Het globale succes van een taal blijkt zijn uiting te vinden in elk van die pijlers. Weber (2008) is zich hiervan bewust. In het opstellen van een rangorde van de meest invloedrijke talen weegt hij ook de economische macht van landen die deze taal hanteren. Ook het aantal tweede taalsprekers worden in zijn berekening opgenomen. Zoals eerder besproken is de economische macht van een land een sterke – maar niet de enige - motivatie om haar tweede taal aan te leren. De VSA heeft de laatste decennia op economisch vlak een aantal rake klappen heeft gekregen en kreunt tegenwoordig onder de huidige kredietcrisis. Daarom moet zij haar economische machtspositie steeds meer gaan delen met andere opkomende grootmachten. Toch is zij nog niet volledig uitgespeeld. Ook op politiek niveau is de invloed van de VS aan het verkleinen, maar zij is nog lang niet verdwenen. Dit merken we ook in haar taal. In de internationale politiek is het Engels nog vaak de lingua franca, ook op Europees niveau. Toegegeven, het feit dat haast alle Europese talen ontsproten uit een gemeenschappelijke taalvoorouder, de Indo Europese talen, zal meegespeeld hebben in die keuze. Toch kan dit niet het enige argument geweest zijn, want dan kon men evengoed voor Frans, Nederlands of Pools gekozen hebben. De keuze voor Engels als ‘vehicular language’ binnen de Europese unie werd aanzienwekkend beïnvloed door het argument van ‘transnationale communicatie’ (zie de blog ‘De Europese Unie, hoe meer talen, hoe meer Engels’). Hoewel ik niet thuis ben in het militair jargon valt het gebruik van Engelse leenwoorden en leenvertalingen ook daar op. En inderdaad, zoals De Coster in haar commentaar op de moederblog beargumenteerde werd het Amerikaanse discours van de ‘war on terror’ ook haast wereldwijd overgenomen.
Ik geloof Wallerstein en Crivit wanneer zij beweren dat de macht van de VS op deze drie vlakken taant. Het land zal echter nog even een wereldleider blijven, zoals De Coster in haar commentaar op Crivit's blog voorspelt. De invulling van deze rol zie ik echter eerder taalkundig. Andere grootmachten mogen uitrukken om de VS van haar machtstroon te verstoten, aan de positie van het Engels als ‘most influential language’ raken zij voorlopige nog niet. Sterker nog, het is een taal ‘on the way up’ (Weber, 2008). Zij steunt haar macht namelijk op meer dan de drie eerder genoemde pijlers. Wetenschap, pop-cultuur, technologie, geschiedenis, traditie, geografie en andere factoren (misschien zelfs linguïstisch favoritisme) stutten haar troon. Nu de VS rekening moet houden met andere opkomende grootmachten moet de wereldbevolking ook rekening beginnen houden met de talen die deze grootmachten met zich meebrengen. Net zoals de Ghanezen wordt het individu namelijk gestimuleerd om de ‘globale taal’ te leren, dit geeft haar namelijk verhoogde mogelijkheden op de (internationale) arbeidsmarkt. Op macro-niveau krijgt het meest invloedrijke land vaak de eer om de bakermat te zijn van de meest invloedrijke globale taal. Als haar machtspositie daalt, zal het belang van haar taal ook dalen. Toch zal het tempo waaraan het Engels haar macht verliest vertraagd verlopen dankzij de vele steunbalken die instorting van haar troon voorkomen. Mochten de drie pijlers echter volledig wegvallen zullen deze nog weinig baten. Beton is sterker dan hout.
Geconsulteerd werk
Weber, G. (2008). Top Languages: The World's 10 most influential Languages. Geraadpleegd op 17 december op http://www.andaman.org/BOOK/reprints/weber/rep-weber.htm
donderdag 25 december 2008
Een eentalige wereld: utopie of dystopie?
Het artikel “De toekomst van taal; één taal, veel vormen” uit MO magazine bespreekt dat de talenpoel waaruit de bewoners van de geglobaliseerde wereld putten, net als de afstand tussen hen, kleiner wordt. Wetenschappers “vrezen dat deze eeuw 80 procent van de ongeveer 6500 talen in de wereld zullen […] verdwijnen” (MO, 2006, geen pagina, mijn markering). Unesco ziet hiervoor een aantal oorzaken. Deze kunnen samengevat worden als het verminderd gebruik, het gebruik in minder domeinen en het gebrek aan overdracht naar de volgende generatie. De oorzaken hiervan kunnen extern (bv. kolonisatie) en interen (bv. negatieve houding t.o.v. eigen taal) zijn. Een voorbeeld dat binnen dit proces kan gekaderd worden is dat van het Engels in Ghana. Daar worden de traditionele talen eerder in de persoonlijke sfeer gehanteerd, terwijl op het school en werkfront Engels de gangbare taal is. Dit zou het begin kunnen zijn van het uitsterven van traditionele Ghanese talen. Unesco uit voor zulke situaties haar bezorgdheid in haar Intangible Heritage programma. Zij stelt dat taal deel uitmaakt van het cultureel patrimonium en moet beschermd worden. Ook MO (2006) stelt dat taal deel uitmaakt van de persoonlijke identiteit en culturele bagage. Zoals eerder besproken blijken dit belangrijke persoonlijke argumenten om een kleine, pragmatisch gezien onbelangrijke taal te blijven hanteren. Hjarvard (2004) verklaart ook dat de politieke strijd voor erkenning van lokale en regionale talen (bv. het baskisch) deel uitmaakt van een groter streven naar culturele identiteit en erkenning. Dit strijden is tegen de ‘hegemonie’ van de ‘meerderheidsculturen van de natie-staat’. Laitin stemt in met volgende stelling: “Nationalism vs. globalization –these counter-pressures are seen most starkly in issues concerning language” (Laitin, 1993, p.228). Toch blijft de beeldvorming rond het verdwijnen van talen is zeer semantisch gekleurd. Jacquemet (2005) bemerkt deze trend ook in linguistische studies. Daar wordt gesproken van ‘linguïstisch imperialisme’, ‘bedreigde talen’ en ‘taaldood’.
Toch kan het verminderen van talen ook voordelen bieden. Munat (2005) legt uit dat ‘vanuit pragmatisch perspectief’ het gebruik van een globale taal migratie en internationale handel kan vergemakkelijken en zelfs begrip tussen verschillende volkeren kan creeëren. Ook Jacquemet (2005) ziet voordelen in van de globale fenomenen op linguïstisch vlak. Hij pleit ervoor om de huidige tendensen niet te beschouwen als ‘linguïstische catastrofen’. Jacquemet stipt het mixen van talen, hybridizering en creolizering als positieve gevolgen aan. Inderdaad, ook MO (2006) voorspelt dat er meerdere varianten van het Engels zullen ontstaan. Deze zullen “niet beperkt zijn tot een andere uitspraak, maar […] zich ook baseren op regionale identiteiten en op diverse waardesystemen die erin uitgedrukt moeten worden” (MO, 2006, geen pagina). Joseph Lo Bianco (2005) legt uit dat Engels meer is dan de taal van de Britten en Amerikanen. Het is een multiculturele taal die gebruikt wordt om verschillende ervaringen in verschillende gemeenschappen te beschrijven, over te brengen en uit te drukken. Daarom heeft het een gamma aan accenten, dialecten en een groeiend aantal diverse nationale standaard varieteiten (Lo Bianco in Jones & Bradwell,2007, p.42). Chinua Achebe verhaalt in zijn roman “Things fall apart” hetvolgende: “[…] I feel that English will be able to carry the weight of my African experience. But it will have to be a new English, still in full communion with its ancestral home but altered to suit its new African surroundings” (Achebe, 1996, p.65).
MO (2006) ziet de toekomst meertalig. Naast de ‘lokale werk- en omgangstaal’ zouden alle individuen nog één of meerdere talen moeten beheersen. Of Chinglish, Hinglish, Spanglish, Franglais, Global English enzovoort hier ook onder vallen blijft de vraag. Wel is zeker dat het Engels in stroomversnelling veranderingen ondergaat die elke taalpurist nachtmerries bezorgen.
Geconsulteerde werken
(td) (2006) De Toekomst van taal. MO Magazine. Geraadpleegd op 2 december 2008 op http://www.mo.be/index.php?id=62&no_cache=0&tx_uwnews_pi2%5Bart_id%5D=17042
Chinua, A. (1996). Things fall apart. Oxford: Heinemann.
Hjarvard, S. (2004). The Globalization of Language. How the Media Contribute to the Spread of English and the Emergence of Medialects. Nordicom Review (1-2), 75- 97
Jones, S. & Bradwell, P. (2007). As You Like it. Catching up in an age of Global English. Geraadpleegd op 2 december 2008 op http://www.demos.co.uk/publications/asyoulikeitpamphlet
Laitin, D. (1993). The Game Theory of Language Regimes. International Political Science Review / Revue internationale de science politique, 14 ( 3), 227-239.
Munat, J. (2005). English as a Vehicular Language: a Case of Globalization or Linguistic Imperialism. Geraadpleegd op 2 december 2008 op http://www.stm.unipi.it/programmasocrates/cliohnet/books/language2/11_Munat.pdf
Tweede taalkeuze: economie vs. emotie
Bij de keuze van de tweede taal houdt men dus rekening met de situatie van internationale handel en politiek in de geglobaliseerde wereld. Als illustratie wordt de taalkeuze van Soedanezen besproken. Heden is China de grootste investeerder in dat land. “The Future of the English Language” stelt dat de modale Soedanees heeft er dus meer belang bij om Chinees te leren dan Engels. En rationeel gezien is dit ook zo. Toch geloof ik niet dat het Engels meteen zal verdwijnen. Ten eerste heeft de VSA nog steeds een sterke politieke en economische invloed. Het is nog steeds de lingua franca in vele handelsrelaties en in de diplomatieke wereld (Munat, 2005, p.3). Ook op internationaal wetenschappelijk niveau wordt de taal nog het meest gehanteerd. Verder moet ook het koloniale verleden van Soedan niet vergeten worden. Van 1898 tot 1956 had het Britse rijk een zekere invloed in Soedan. Dit is slechts een paar generaties geleden. Bovendien mag de invloed van cultuur, televisie en internet niet onderschat worden (zie bijvoorbeeld Hjarvard, 2004). Ook geografische nabijheid kan een argument zijn. Tenslotte vindt Munat (2005) dat er ook een linguïstische motivatie is voor de keuze van het Engels als ‘vehicular language’ of lingua franca. Zo heeft het Engels een relatief eenvoudig schrift en fonologische structuur. Ook de grammaticale structuur is ‘intrinsically simple’. Het lexicon zelf is echter relatief complex. Ik ben van mening dat deze ‘minder rationele’ argumenten ook in rekening zullen gebracht worden bij de keuze van een tweede taal. Toch is de stelling dat “economics can be a stronger force than the appeal of what has hitherto been the world’s lingua franca” niet compleet onterecht. Mocht de VSA inderdaad aan veel economisch belang verliezen ten voordele van China is de kans zeer reeël dat zij haar positie als lingua franca zal moeten delen met het Mandarijn.
Net zoals Laitin stelt dit filmpje dat economische motivatie een zeer sterk argument is bij (tweede)taalkeuze. Wat in het artikel “The Game Theory of Language Regimes” echter zeer duidelijk werd is dat emotionele factoren ook niet onbelangrijk zijn. Dit lijkt een beetje vergeten in dit filmpje. Uiteraard zijn zulke factoren van kleiner belang wanneer het gaat over het kiezen van een ‘vehicular language’. Toch mag het belang van geschiedenis en cultuur niet onderschat worden. Verder geloof ik er ook in dat de complexiteit van een taal een belangrijke factor is. Dit zijn de redenen waarom het Engels volgens mij nog niet teveel moet vrezen om van haar troon gestoten te worden. Toch is de kans reeël dat zij rekening zal moeten houden met andere opkomende wereldmachten, en hun talen. Een mentaliteitswijziging bij de Britten en Amerikanen zou dus niet overbodig zijn. Want het leren van een tweede taal is niet alleen op economisch vlak, maar ook op persoonlijk vlak een verrijking. Om met de wijze woorden van Lo Bianco af te sluiten: “If everyone around you knows their own language plus English and you only know English, you are the one who is disadvantaged, not them. If it is a disadvantage to not know English, it is a double handicap to know only English” (Lo Bianco, 2008, geen pagina).
Geconsulteerde werken
DemosTV (2007) The Future of the English Language. Geraadpleegd op 2 december 2008 op
http://www.youtube.com/watch?v=w8mufJngOHQ
Hjarvard, S. (2004). The Globalization of Language. How the Media Contribute to the Spread of English and the Emergence of Medialects. Nordicom Review (1-2), 75- 97
Jones, S. & Bradwell, P. (2007). As You Like it. Catching up in an age of Global English. Geraadpleegd op 2 december 2008 op http://www.demos.co.uk/publications/asyoulikeitpamphlet
Laitin, D. (1993). The Game Theory of Language Regimes. International Political Science Review / Revue internationale de science politique, 14 ( 3), 227-239.
Lo Bianco, J. (2008) The double handicap of knowing only English. Geraadpleegd op 2 december 2008 op http://www.abc.net.au/unleashed/stories/s2143539.htm
Munat, J. (2005). English as a Vehicular Language: a Case of Globalization or Linguistic Imperialism. Geraadpleegd op 2 december 2008 op http://www.stm.unipi.it/programmasocrates/cliohnet/books/language2/11_Munat.pdf
Taalkeuze: een ‘tipping game’

Vervang in bovenstaand verhaal ‘Wiskunde’ door ‘individu’ of ‘Ghanees’, ‘bruid’ door ‘keuzetaal’ enzovoort. Nu is duidelijk waarom Wiskunde in deze context voor Engels zou kiezen. De situatie verandert echter op punt k, dit is het ‘tipping point’. Laitin verklaart dat dit het punt is waarop 70% van alle andere Wiskundes Inheemse Taal als bruid kiezen. Onze Wiskunde zal zijn beslissing hierdoor laten beïnvloeden. De voordelen die Engels bood worden hierdoor kleiner. Dit geeft Wiskunde de mogelijkheid om zijn hart te volgen. Hij kiest vanaf dit punt sneller voor zijn echte liefde, Inheemse Taal. Voorgaande situatie is in Ghana echter nog niet aan de orde, het overgrote deel van de Ghanezen verkiest nog steeds om zijn kind naar een Engelstalige school te sturen.
Wiskunde was hier onze Elckerlijc; elke wereldburger maakt dezelfde rationele afwegingen als hij. In onze ‘partnerkeuze’ zullen ook wij eerst kijken naar materiële welvaart en schoonheid, maar uiteindelijk overwinnen de niet rationeel verklaarbare motieven. Het belang van traditie en geschiedenis is hierbij groot. Laitin bood ons een mooi theoretisch model, van toepassing op micro-niveau, en gaf ook een aantal gegronde kanttekeningen. Hoewel zijn artikel al enkele jaren oud is blijven zijn stellingen gelden. Ook extrapoleert hij de situatie in Ghana naar mondiaal niveau. Laitin voorspelt dat ‘politieke units’ de regionale talen zullen voorbehouden voor basiseducatie, locale administratie en het culturele leven. De burgers van deze ‘units’ zullen wel sterk gestimuleerd zijn om een globale taal, die gehanteerd wordt in verdere educatie en internationale handel, te leren.
Kunnen we dan stellen dat er op macro-niveau wat betreft tweede taalkeuze een verband bestaat tussen kolonisatie en globalisatie? Geeraerts, een gerenommeerd cognitief taalkundige, haalt aan dat kolonisten vaak hun taal, de superstraattaal of de ‘prestigieuze taal’, oplegden aan hun veroverde volk. Hierdoor werd de lokale substraattaal beïnvloed of in ongebruik gebracht. Hij verklaart dat deze wisselwerking tussen moedertaal en een tweede taal mogelijk is wanneer “beide talen in hetzelfde gebied aanwezig zijn en waarbij een van de betrokken talen de taal is van een dominante politieke of sociale elite” (Geeraerts, 2004, p. 137). In onze geglobalizeerde werkelijkheid wordt het Engels als meest invloedrijke taal aangestipt. Dit gaat hand in hand met de politieke en economische dominantie van de VSA (Munat, 2005). Het Engels mag dan in vele landen geen officiële taal zijn, maar op het internationaal platform is het wel met zekerheid wat Munat de ‘vehicular language’ noemt. Het is de taal van de globale handel, politiek en popcultuur (Munat, 2005). Dit zijn voor individuen sterke stimuli om deze taal te leren. We bemerken dus heden een afgezwakte vorm van taalimperialisme dat vooral, maar niet uitsluitend, ondersteund wordt door postkoloniale en neokoloniale praktijken.
Het Engels is in Ghana veel meer dan wat Munat (2005) een ‘vehicular language’ noemt, het vindt zijn weg in verschillende domeinen. Het monopoliseert het school- en werkveld. In het familiale domein heeft zij nog steeds een kleinere invloed dan inheemse taal. In Ghana kan men dus spreken van een superstraatinvloed van het Engels. Toch verdwijnen de lokale talen niet; de traditionele cultuur gaat Engels haar totale hegemonie tegen. Deze cultuur heeft een kleine rationele waarde, maar deze is omgekeerd evenredig aan zijn gevoelsmatige waarde. De ‘globale taal’ lijkt dus voorbehouden voor het publieke sfeer, terwijl de traditionele taal eerder thuishoort in het persoonlijke sfeer. Dus zolang men niet moet kiezen, zal men niets verliezen. Want wie zegt er dat we X moeten dumpen om met Y te trouwen? Polygamie is toegestaan. Maar wel alleen op linguïstisch vlak.
Geconsulteerde werken
Laitin, D. (1993). The Game Theory of Language Regimes. International Political Science Review / Revue internationale de science politique, 14 ( 3), 227-239.
Geeraerts, D. (2004). Algemene Taalkunde II. KuLeuven. Niet gepubliceerd.
Munat, J. (2005). English as a Vehicular Language: a Case of Globalization or Linguistic Imperialism. Geraadpleegd op 2 december 2008 op http://www.stm.unipi.it/programmasocrates/cliohnet/books/language2/11_Munat.pdf
zaterdag 20 december 2008
Een gemiste kans
Commentaar op blogpost;
Een gemiste kans
Volgend commentaar betreft bedenkingen bij de blogpost Interventies: een politiek-filosofisch kader: Kant en Paine in het kader van een blog over het spanningsveld tussen humanitarisme en imperialisme met als hoofdstelling ‘’interveniëren of niet, en waarom?’’.
De post kondigt aan een reflectie te zijn over een artikel geschreven door Walker in een nader bepaald tijdschrift. In dat artikel worden de conceptuele verschillen tussen het evolutionaire liberalisme van Kant en het revolutionaire liberalisme van Paine toegelicht en gelinkt aan de respectievelijke visie van beide heren op militaire interventies.
De blogauteur merkt verder op dat een staatsvorm onder de vorm van een constitutionele republiek, gebaseerd op individuele rechten en met verkozen vertegenwoordiging plus Rule of Law en scheiding der machten, volgens Kant en Paine de ideale staatsvorm was. Dezer dagen heet zoiets een democratie. Kant en Paine waren van overtuiging dat deze democratieën, hand in hand met internationale organisaties en internationale handel, zouden zorgen voor vrede tussen de staten.
De blog belicht daarna de mensbeelden van beide filosofen. Paine ziet de mens als inherent goed en die goedheid wordt volgens hem vertroebeld door corrupte vormen van bestuur. Een democratische revolutie, revolutionair liberalisme, zou de mens bevrijden van zijn regering en terugkeer naar de goedheid bewerkstelligen. De link met militaire interventies is dan ook duidelijk; ze zijn een noodzakelijk kwaad op weg naar het grote goed en een betere wereld.
Kant zag staatsorganisatie dan weer als vehikel voor de mens om weg te evolueren van een zekere oerstaat, richting vrede en goedheid. De politieke instituties die als vehikel dienen kwamen volgens Kant tot staat via een zekere evolutie, een visie die evolutionair liberalisme wordt genoemd. Militaire interventies zijn volgens deze filosofie dan ook niet de manier om democratie te implementeren, ze zijn zelfs gevaarlijk en nutteloos.
De blogauteur kadert dan de ideeën van beide heren in de Amerikaanse en Franse revolutie en stelt daarna dat het ‘’duidelijk is dat hij [Paine] de politiekinstitutionele realiteit uit het oog verliest’’.
Dit commentaar wil aantonen dat ook de auteur van deze blog de huidige realiteit uit het oog verliest en er bijgevolg niet in slaagt een adequaat antwoord te geven op de centrale vraagstelling van zijn blog, namelijk waarom er interventies plaatsvinden, waardoor de kern van de zaak, de intrinsieke tegenstellingen tussen imperialisme en humanitarisme, niet kan worden geduid.
Onze blogauteur legt vervolgens het verband tussen de militaire interventievisies van Kant en Paine en de humanitaire interventievisie van Bricmont en duidt de lezer erop dat deze heer, net als Kant, liever niet weet van interventies uit respect voor nationale soevereiniteit. Het verschil in aard van beide types interventies, aspecten van de tegenstelling tussen humanitarisme en imperialisme, wordt volledig over het hoofd gezien, waardoor de gelegde verbanden onmogelijk een bevredigend antwoord kunnen geven op de centrale vraag: interveniëren of niet?
Het besluit dat volgt bevat, in de specifieke lijn van redeneren, enkele goede punten, onder andere dat de vestiging van democratieën tijd vraagt, is ingebed in een culturele context en bijgevolg niet snel kan worden afgedwongen. Deze conclusies zijn echter tranen in een oceaan, niet omdat ze niet voortvloeien uit bovenstaande redenering, maar wel omdat bovenstaande redenering erin faalt het grotere plaatje te herkennen.
Om mijn punt kracht bij te zetten verwijs ik even kort naar een stukje tekst uit een blogpost van een andere medestudent, Stephan Crivit, in de blog over geopolitieke herverkaveling, gebaseerd op werk van Wallerstein: ‘’ Macht bestaat immers uit drie pijlers. Een mogendheid moet zowel over militaire en economische macht beschikken om politieke macht (invloed & legitimiteit) uit te kunnen oefenen.’’
Politieke macht stoelt met andere woorden ook op economische macht, en deze relatie is er een van wisselwerking.
Als men het waarom van interventies wil bespreken kan men niet om het grotere plaatje heen. Democratieën, hoe mooi als staatsvorm ze ook zijn vanuit filosofisch standpunt, functioneren in een grotere context. Hier maken Kant en Paine dan ook een denkfout. Ze nemen gewoonweg aan dat internationale organisaties en handel de vrede gecreëerd door democratieën zouden bewerkstelligen. Het hele kapitalistische monetaire systeem, gestoeld op de wetten van schuld en winst, wordt buiten beschouwing gelaten. In hun verdediging, dit gebrek aan erkennen van het systeem heeft misschien te maken met het feit dat het kapitalisme toen nog in zijn kinderschoenen stond, een gegeven waarop Bricmont en de blogauteur zich niet kunnen beroepen.
In de huidige wereldcontext, waarin vele grote bedrijven over meer geld beschikken dan bepaalde staten, is een analyse van interventies, zij het van humanitaire of imperialistische (bijvoorbeeld militaire) aard, zonder het in acht nemen van het systeem ongeoorloofd en kan zulke analyse bijgevolg nooit een afdoend antwoord formuleren op het waarom van de interventie in kwestie.
De blogauteur stelt dat interventies om democratische waarden te verspreiden (wat in post-Koude Oorlog context vaak niet eens het doel is van een interventie) niet de beste aanpak is. Akkoord, maar hier wordt echter een loopje genomen met de werkelijkheid. Het implementeren van een democratie is immers geen doel an sich. In het huidige systeem is winst het doel, bijvoorbeeld door het stabiliseren van een markt door middel van implementatie van een democratie. In andere gevallen kan de creatie van chaos dan weer een betere optie zijn met als achterliggende reden het verzilveren van bepaalde belangen.
De keuze van een politiek-filosofisch kader om interventies in te framen is wel leuk, maar tevens veel te klein van scope om een afdoende verklaring van het waarom van de interventies van vandaag te bieden. Het hele machtsaspect (een basisprincipe van politiek) wordt achterwege gelaten in deze politiek-filosofische analyse. De invloed van de hele globale context en het kapitalistisch monetaire systeem dat de wereldeconomie regeert en volledig voorbijgaat aan humanitaire kwesties, worden in deze analyse over het hoofd gezien.
(Militaire) interventies kunnen best wel succesvol zijn, in die zin dat bepaalde economische belangen met succes worden verdedigd. Sterven er daarbij een paar duizend Afrikanen, collateral damage. Onethisch maar waar. Het fundamentele probleem zit in de incompatibiliteit van het systeem, waarin imperialisme zich al dan niet wentelt, en de ethische kant van de zaak, waaronder humanitarisme. Men kan zoveel democratieën installeren als men wil, schuld en winst regeren nu de facto toch.
Voor de vermelde blogs, zie http://geopolitiekeherverkaveling.wordpress.com/ en http://humanitarismevsimperialisme.blogspot.com/